channel1.jpgchannel2.jpg

Home

Sint Jorisgilde Gemert en de Goudse pijp”

Sint Jorisgilde Gemert en de Goudse pijp

Optrekdag

Elk jaar wordt er bij ons Sint Joris gilde tijdens de optrekdag (jaarlijkse feestdag) een nieuwe deken gekozen.
Deze deken is een nieuw lid van het gilde en zal later een andere functie binnen het gilde gaan bekleden.
Wat is nu de relatie tussen het kiezen van een nieuwe deken en de Goudse pijp?

Het complete gilde gaat in de middag in formatie naar het huis van de gekozen nieuwe deken.
Daar aangekomen wordt er een drankje en een hapje genuttigd, waarna om ongeveer 17.00 uur de nieuwe
deken geïnstalleerd wordt. Deze installatie houdt in dat de nieuwe deken een zilveren dekensikkel wordt
omgehangen, dat hij een hoge hoed opgezet krijgt en dat hij een Goudse pijp krijgt overhandigd met
een tabaksdoos.

Na de installatie krijgt de nieuwe deken een vendelgroet van de vendeliers onder begeleiding van de tamboers en
gaat het gilde weer in formatie terug naar het gildehuis.

Het is de bedoeling dat op de terugweg naar het gildehuis de Goudse pijp brandende houdt, waarbij hij de hulp
krijgt van twee dames die hem begeleiden. Deze dames zorgen er voor dat regelmatig tabak wordt bijgevuld en
dat het vuur in de pijp blijft branden. De nieuwe deken moet de pijp brandend houden tot bij het gildehuis.
Soms kan dit een kilometerslange tocht zijn, afhankelijk van het woonadres van de nieuwe deken.

In 2012 was Rob van de Vossenberg de nieuwe deken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gedurende een jaar blijft hij nieuwe deken en daarna wordt hij 'staande of regerend deken' genoemd.
Nog een jaar later wordt hij 'afgaande deken' genoemd.
De deken draagt afwijkende kleding met daarop een sjerp in de kleur van het gilde.
Hij valt op door zijn hoge hoed versiert met rood.

 

In 2013 is Jeroen Slits de nieuwe deken.

Optrekdag 2014: Nog niet bekend

Bron: http://www.sintjorisgildegemert.nl/fotos

Van Duijn Goudse pijpmakersfamilie”

 

Van Duijn historie over een kleine
zelfstandige Goudse pijpmakersfamilie

  

Martinus Nicolaas van Duijn

 

De man op de foto is mijn grootvader, Martinus Nicolaas van Duijn, pijpmaker, geboren op 4 augustus 1855. 

Het is de vader van mijn moeder. In zijn fabriekje aan de Peperstraat maakte hij pijpen onder de naam
“de Gekroonde 65”. Het assortiment was enorm; er werden miniatuurpijpjes van 5 cm lang gemaakt,
gewone pijpen voor dagelijks gebruik en pijpen voor speciale gelegenheden, zoals de bomkop.
Dit was een heel grote pijp met een kop van 10 cm hoog en een diameter van 6 cm.
Het uithangbord van de pijpwinkel is aan het museum De Moriaan geschonken.
Op dit bord staat het merk “de Gekroonde 65” met aan weerszijden pijpen, links een pijpenpot en rechts een pijpenkistje.

   

Grondlegger (1785) De grondlegger van het bedrijf was Hendrik van Duijn, geboren in 1785. 

Toen hij vijftien was, besloot hij pijpmaker te worden.
In 1813 legde hij met goed gevolg zijn pijpmakersproef af en was toen meester-pijpmaker.
Hij begon een eigen bedrijf dat achtereenvolgens aan de Bogen, in de Zak en aan de Molenwerf was gevestigd.
De zaken gingen goed en vanaf 1838 was het bedrijf gevestigd in de Peperstraat, op nummer 132.
Deze straat was met de Keizerstraat, Kuiperstraat en de Raam het centrum van de pijpnijverheid.
Vanaf 1850 werd het bedrijf voortgezet door zijn zoon Adrianus.
In 1855 werd het gilde van de pijpmakers opgeheven en vervangen door een Vereniging voor Pijpenfabrikanten.

Ploeteren voor een boterham Voor de kleine bedrijven bleef het ploeteren voor een minimumbestaan.
In de tweede helft van de negentiende eeuw groeiden de grote bedrijven, terwijl de kleine eenmansbedrijven
langzaam wegkwijnden. Toen Adrianus in 1882 overleed, zette zijn vrouw de zaak voort.
Zoon Adrianus ging bij een grote pijpfabrikant het vak leren. Toen moeder drie jaar later overleed,
nam een andere zoon, Martinus, de zaak over. En dat was dus mijn grootvader.
Hij moest wel zevenhonderd gulden aan zijn broer betalen om hem uit te kopen.
Een enorm bedrag voor zo’n kleine zelfstandige. Zeker als je bedenkt dat een gewone witte pijp 1 cent kostte,
een witte krulpijp 10 cent en een beschilderde pijp een kwartje. Het was natuurlijk allemaal handwerk.
Mijn grootvader had twaalf medewerkers, mannen, vrouwen maar ook kinderen; die mochten toen nog werken.
De mannen stampten de grondstoffen en maakten de klei en de kinderen rolden stukjes klei uit tot langwerpige stroken.
Daarna was het kasten de taak van de vrouwen (klei in vorm bewerken) en tenslotte zorgden de mannen er weer
voor dat de pijpen vervoerd werden naar een pottenbakker, waar ze werden gebakken.
Natuurlijk moesten ze daar ook weer worden opgehaald, dus heel wat werk om een paar centen te verdienen.

Van Velzen Mijn grootvader was in 1878 getrouwd met Neeltje Smit uit Oudewater.
Hun oudste zoon, Nicolaas, geboren in 1879 werkte in het bedrijf van zijn vader.
Toen hij in 1902 met Clara van Velzen trouwde, ging hij werken in het bedrijf van zijn schoonvader,
pijpfabrikant Van Velzen aan de Nieuwe Haven, op nummer 7 en 9. Hier is nu de groentenzaak Het Westland.

H. van Rijst Toen schoonpapa in 1915 stierf, zette Nicolaas van Duijn het bedrijf voort onder
de naam H.van Rijst.
Het bedrijf was inmiddels aanzienlijk ingekrompen; er werkten nog maar tien man. Het verval in de pijpmakerij
zette door, maar de genadeslag kwam toen in 1916 de Russische revolutie uitbrak. Nico verloor een aanzienlijk
deel van zijn kapitaal dat hij in Russische obligaties had belegd. Door geldgebrek moest het gezin verhuizen naar
Nieuwehaven 96, een pand dat al in eigendom was.
Nieuwehaven 7 en 9 werden verkocht aan de coöperatie die er een broodbakkerij vestigde.

Zuinigheid en hard werken Op nummer 96 was geen sprake meer van een fabriek.
Het bedrijf kreeg de naam Nico van Duijn van Velzen. Nico, zijn vrouw en twee medewerkers maakten de pijpen.
Met zuinigheid en hard werken kwamen ze door de crisistijd.

Kleine zelfstandige pijpmakers Het begin van de tweede wereldoorlog maakte een definitief einde
aan de laatste ambachtelijke pijpmakerij in Gouda. Nico stierf in mei 1945, een paar dagen na de bevrijding, aan
hongeroedeem. Hiermee kwam een einde aan vier generaties pijpmakers van Duijn. Het was wel niet
zo’n bekende naam als Regina of Van der Want, maar de Goudse Pijp is ook altijd een product van kleine
zelfstandigen geweest, van wie de historie vaak niet bekend is.

Bron: Cilia den Boer (2013) (maart , 20 maart 2003) Nel van Hofwegen-Bruijnel, geboren 1 juni 1923

De Goudse pijpenbakker en zijn klei geheim

 

De Goudse Pijpenbakker en zijn KLEI geheim

 

  

  

  

  

  

Wat is klei Klei is eigenlijk verweerde steen. De fijne deeltjes worden door het bergwater meegesleept en
bezinken dichter of verder van de plaats waar ze verweerden.
Gaandeweg worden ze natuurlijk meer of
minder vermengd met fijne zand en allerlei organische en anorganische stoffen.
Al naar gelang van de
verschillende deeltjes van dit mengsel, is de klei anders van samenstelling, houdt ze zich anders bij het
vormen en bakken en krijgt zo een andere kleur.

 

Vier hoofdsoorten van klei onderscheiden de geleerden:
Vuurvaste, smeltbare, opbruisende en okerachtige.

Vuurvaste De eigenlijke pijpaarde behoort tot de vuurvaste en blijft bij het branden vrij wit.

Gekleurde pijpen Wil men gekleurde pijpen, dan neemt men andere kleisoorten, bijvoorbeeld
die veel ijzeroxyd houden, wat het product rood maakt.
Als ze niet aan chemie of andere geleerdheid doen
– en daarmede maakt men in de pijpfabrieken zich nog niet druk, al zou het in het geheel geen kwaad kunnen –
dan bestaan voor deze fabrikant en werklieden slechts twee kleisoorten.

Vette en magere of lange en korte KLEI De klei is vet, wanneer ze goed samenhangt.
Ze heel dan ook lang, omdat een stuk enigszins kan worden gerekt, zonder te breken.

Vette klei is zeer vormbaar of plastisch en neemt de fijnste indrukken op.
Ze is dan ook van oudsher de ware grondstof voor de beeldhouwer.

Magere KLEI Magere of korte klei is minder vormbaar, ruw op het gevoel zeer onzuiver, in de betekenis van
zeer vermengd met fijn zand en dergelijke bestanddelen.

Drogen en bakken Bij het drogen of bakken echter krimpt vette klei veel meer dan magere en ook wegens
andere reden moet dus zelfs de goede vette klei enigermate met magere worden vermengd, om voor de dingen
deze wereld geschikt te zijn.

Geheim Goudse pijpenbakker In welke verhouding dit mengsel moet zijn, is al weer een geheim van de pijpenbakker.
Het is om zo te zeggen een gevoelszaak.
Wat het zeer zeker niet wezen mag is: ONZUIVER in deze zin, dat in de massa hardere stukjes blijven.

Malen en roeren De gemengde pijpaarde wordt dus nog eens flink gemalen en geroerd,
totdat men een zuiver homogene massa heeft.

Dan eerst begint de pijpkunstenaar zijn arbeid

Bron: Algemeen Handelsblad 1884

Vervaardigen Goudse pijp

 

Be Dit is een bioscoopjournaal van 1 december 1951.

You tube Gouda pijpenstad


  http://youtu.be/9wUfDeXgroA

Maken Goudse Pijp

 

Bron:
Openbeelden