Bezoek: Pijpenfabriek v.d. Want 1875”

Jacobus Craandijk wandelde door Gouda
en bezocht Pijpenfabriek v.d. Want
aan de Kuiperstraat (1875)

Van professie wat Jacobus Craandijk predikant. Zijn voornaamste hobby's
waren wandelen en geschiedenis. Omdat hij ook vlot en graag schreef
leverden elk van die aspecten een lijst van publicaties op.

In 1875 verscheen het eerste deel van de boekenserie waardoor
Craandijk het meest bekend zou worden: de acht delen van
Wandelingen door Nederland met pen en potlood.

 

In deel 1 een verslag van de wandeling door Gouda met een
bezoek aan de Pijpenfabriek van v.d. Want in de Kuiperstraat.

 

Engestraat

Wij zijn de stad dwars doorgegaan en gekomen in een enge straat, aan wier
einde de geestige torenspits oprijst, die van het voormalig St. Barbara Klooster
overbleef. Hier is een pijpenfabriek. Verwacht geen paleis der industrie,
reusachtig van omvang, met de rookkolom, die uit den hoogen schoorsteen
omhoog golft, als de banier van den toren der adellijke burgt. 't Is een gewoon
burgerhuis. Veel ruimte eischt deze industrie niet; stoom kan zij niet gebruiken; de
meesten harer werklieden houdt zij in hun eigen huis aan den gang.
Deze fabriek is eene der oudsten in Gouda.

 

Sints in het begin der 17de eeuw het vervaardigen van tabakspijpen hier werd
ingevoerd, behoorde zij aan dezelfde familie, die er nog het bedrijf uitoefent.
Willem Stevens begon hier omstreeks 1630.

 

Bekrompen gangetje
Wij treden de lage deur binnen, een bekrompen gangetje door.
Welwillend is ons toegang verleend; de jongste compagnon der firma van der Want
zelf geleidt ons; de oudste zal ons straks zijn Museum, zijn heiligdom, toonen.
Hier ligt de grondstof: fijne, ligt grijze klei, die vooral uit den omtrek van Maastricht
afkomstig is.
De oude pijpjes, grof van klei, zullen wel gebakken zijn van den voor raad,
dien de omtrek der stad zelve opleverde.

Vierkante blokken

Daar ginds wordt de klei fijngemalen en met water vermengd; in taaije,
vierkante blokken afgedeeld, wordt zij naar boven op de werkkamers gebragt.

Dertig handelingen

Nu komen er tal van handen aan te pas: dertigmaal moet iedere pijp in handen
worden genomen, eer zij wordt afgeleverd. Zie hier het begin der bewerking
Bejaarde mannen rollen de taaije specie in reepen van de vereischte lengte en
geven den ruwen vorm van den kop er aan. Anderen fatsoeneren haar in een koperen,
met hout bekleeden vorm en drukken met een houten stop de opening in den kop,
die tevens, zoo noodig, hier zijn versiering krijgt in half verheven beeldwerk.
Dan wordt de steel doorgeboord met een lang ijzerdraad, en dit is het werk,
dat de meeste oplettendheid en oefening vereischt. Wie 't gewoon zijn, gaan er
verbazend handig meê om.

Wie 't pas leert, boort telkens en telkens weer mis. De pijpen, die wat fantastisch
van vorm moeten zijn, worden vervolgens gebogen, geslingerd, gestrikt, geknoopt.
De klei is geduldig en laat zich bewerken, zooals men wil. De taak. der mannen is
hiermee vooreerst afgeloopen, en de jeugdige pijp komt in handen der vrouwen.

Scherp mesje
De oneffenheden worden met een scherp mesje weggenomen, maar vooral moet nu
op de gewone Goudsche pijp de kop in de goede rigting worden gesteld.
Hij wordt afgesneden en er weer op geplaatst zooals 't behoort, tegelijk krijgt hij
het knopje aan den achterkant, waarop het merk der pijp wordt gestempeld.

Polijsten
Wederom gaat zij naar andere vrouwen, die haar polijsten, anderen, die haar met
een vloeistof bestrijken, waardoor het glazuur er opkomt, anderen, die haar,
met vele lotgenooten, met den kop naar beneden in holle steenen kegels plaatsen
en de ruimte aanvullen met pijpenstof.

Oven
Zoo gaan de pijpen naar den oven: daar worden zij gebakken, later stuk voor stuk
nagezien, gesorteerd, ingepakt, verzonden. Zoo is er vrij wat handenarbeid toe
noodig, eer de pijp gereed is. De betaling gaat per stuk.
Lonen
De mannen verdienen in de week van ƒ 3,50 tot ƒ 7, - , de vrouwen van ƒ 2, - tot ƒ 3, - ,
de kinderen van ƒ 1, - tot ƒ 1,50. Wij moeten nu ook de bakkerij zien, maar vooraf
nemen wij kennis van de verzameling, die de eigenaar heeft aangelegd, waarin,
behalve exemplaren van alle soorten, die hij vervaardigt, ook enkele der alleroudste
producten der fabriek worden bewaard. Zoo als bekend is, zijn deze oude pijpjes
dik en zeer kort van steel en klein van kop.

Trouwens ‘toeback suygen’ of ‘drincken’ was nog een weelde, die niet ieder zich
veroorloven kon; en gelijk men in het ‘koffijhuis’ ging, toen de koffij nog niet in het
huisgezin werd gedronken, zoo ging men in de 17de eeuw een pijp rooken in de ‘tabagie’.

Pottebakkerijen
Onmisbaar voor de pijpmakers zijn de ‘potterijen’. Er zijn te Gouda elf pottebakkerijen,
die een paar honderd werklieden noodig hebben. De verdiensten zijn hier hooger;
het werk eischt ook meer mannenkracht.
Een man verdient van ƒ 7,50 tot ƒ 13, - , een jongen van ƒ 3,50 tot ƒ 4,50 per week.
In het rumoerige jaar 1747 lagen de pijpenmakers met de pottebakkers overhoop.
De eersten dwongen de regering, hun verlof te geven tot het plaatsen van ovens in
hunne eigene fabrieken, maar 't bleek tot schade van beide partijen. En niet onnatuurlijk.
In den oven is veel meer ruimte en hitte, dan tot het bakken van de pijpen noodig is, en
deze overvloed wordt met voordeel gebruikt voor het fabrikaat van grof aardewerk,
dat bij de boeren grooten aftrek vindt.